Thu, 28/Mar/2024

VI. Ontheffingen en vrijstellingen

§ 1.  Algemeen

Artikel 87

Door het bevoegd gezag kan ontheffing worden verleend van de artikelen 3, eerste lid, 4, 5, eerste en tweede lid, 6, eerste, tweede en derde lid, 8, 10, 23, eerste lid, 24, 25, 26, 42, 43, 46, 53, 61b, alsmede artikel 62 voor zover het betreft de verkeerstekens C1, C2, C4, C6 tot en met C21, D2, D4 tot en met D7, E1 tot en met E3, F7 en de verkeerstekens genoemd in de artikelen 73, 76, 77, 78, 81 en 98.

§ 2.  Autogordels en kinderbeveiligingssystemen

Artikel 88

1.   Indien op grond van medische noodzaak toepassing wordt gevraagd van artikel 149, tweede lid, van de wet voor wat betreft ontheffing van de verplichting tot gebruik van autogordels en kinderbeveiligingssystemen, kan een schriftelijke verklaring van een arts worden verlangd.

2.   De ontheffing vermeldt een geldigheidsduur van maximaal twintig jaar.

3.   Op de ontheffing wordt het symbool zoals aangeduid in artikel 5 van de richtlijn nr 91/671/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1991 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende het verplichte gebruik van veiligheidsgordels in voertuigen van minder dan 3,5 ton (PbEG L 373) aangebracht.

4.   Een wijziging van de richtlijn nr 91/671/EEG gaat voor de toepassing van het derde lid gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

5.   De aan de behandeling van de aanvraag van een ontheffing van het gebruik van autogordels en kinderbeveiligingssystemen verbonden kosten worden ten laste van de aanvrager gebracht.

§ 3

 

Artikel 89 [Vervallen per 01-01-1995]
§ 4

 

Artikel 90 [Vervallen per 01-01-1995]
§ 5.  Voorrangsvoertuigen

Artikel 91

Bestuurders van een voorrangsvoertuig mogen afwijken van de voorschriften van dit besluit voor zover de uitoefening van hun taak dit vereist.